zaterdag, november 11, 2006

De dood



Op een hoge rots, dicht waar mijn huisje staat, woont de dood. Hij laat zich slechts zien bij slecht weer, als het dondert en weerlicht. De dood is gemakkelijk te herkennen. Hij draagt geen kleren, geen huid en geen vlees. De wind blaast door hem heen als door een verdorde struik. Hij is altijd alleen en staat daar met een brede grijns op de hoogste punt van de rots. Hij kijkt uit over de vlakte beneden, waar ook mijn huisje staat. Als het hard waait, hoor je zijn botten rammelen.
Ik vertel het als ik bezoek heb, maar dat kan ik beter laten. Ze geloven me niet en ik zie ze nooit meer terug. Voor de meesten is het een onaangenaam idee dat de dood hen begluurt. Mij kan het niet schelen. Het geeft me een veilig gevoel. De grote open vlakte rond mijn huisje wordt altijd in de gaten gehouden.
Ik kan niet zien waar de dood precies naar kijkt. Zijn grote open ooggaten lijken alle richtingen op te zien. Toch meen ik dat het vooral de omgeving van mijn huisje is dat zijn belangstelling heeft. Dat is niet zo vreemd, mijn huisje is het enige opvallende object in de wijde omtrek.

De laatste tijd zie ik de dood vaak, het is steeds ruw weer. Het liefst ben ik dan binnen. Zittend voor het raampje naast de deur zie ik bij elke bliksemflits het witte skelet oplichten. Het steekt scherp af tegen de achtergrond van de donkere rotsen.
Ook vanavond buldert de storm langs mijn huisje. De regen spoelt de stof van mijn raampje en geeft mij langzaam het vertrouwde uitzicht op de rots terug. Toch zie ik dit keer niets staan daarboven. Om het laatste stof met de hand weg te vegen doe ik het raampje open. Maar een rukwind trekt het raam uit mijn handen en slaat het kapot. In de donderklap die volgt, licht het skelet van de dood op, maar dit keer vlakbij mijn raam. Zijn blik gaat me door merg en been. Die grijns heb ik vaak genoeg gezien, maar plotseling begrijp ik zijn betekenis. Zijn bottige vingers grijpen mijn arm en trekken me door het raam naar buiten. Als bevroren voel ik hoe hij zijn handen naar mijn nek brengt en mijn hoofd als een bloemknop afbreekt. Ik zie mijn lichaam op de grond vallen en voel hoe mijn hoofd door de dood wordt meegenomen de lucht in, naar boven, naar de zwarte rotsen. Terwijl langzaam het leven uit mij wegtrekt, zie ik nog slechts vaag het binnenste van de woning van mijn gastheer. Met afgrijzen wordt mijn hoofd bijgezet bij de verschrikkelijkste verzameling die ik mij maar kan indenken, mocht ik nog in leven zijn.

Labels:

1 Reacties:

Blogger Babs zei...

Brrr... Straks durven bepaalde mensen je weblog niet meer te lezen...

12:22 p.m.  

Een reactie posten

<< Home